“Middelbare scholieren halen gemiddeld een zes voor het eindexamen,” aldus cito op nu.nl.
De veel genoemde oorzaak van zogenaamde zesjescultuur is gebrek aan drang tot excelleren. Studenten leren voor een zes, omdat dat voldoende is om voor het vak te slagen. Een hoger cijfer is niet nodig, geslaagd is geslaagd.
Echter, als over gemiddelden wordt gesproken zijn deze individuele afwegingen geen afdoende verklaring. Dan geldt de ‘wet van de grote getallen’ en is het systeem een grote oorzaak van de zesjescultuur.
De resultaten zullen grotendeels verdeeld zijn volgens de normaalverdeling met de meeste tentamenresultaten rond het gemiddelde en twee staarten. De staarten zijn de beste en de slechtste studenten, met een grote hoeveelheid middelmatige studenten tussen die twee extremen. De cijfers zijn verdeeld tussen 1 en 10 met de grens tussen gezakt en geslaagd op het cijfer 5,5.
Het percentage geslaagden is een maat voor de ‘zwaarte’ van het examen. Als een examen een te laag of te hoog slagingspercentage heeft, dan kan de norm worden bijgesteld. Dat is rechtvaardiger.
Bij 80% geslaagden zal de 5,5 zich nét onder het gemiddelde bevinden. Afhankelijk van de spreiding zal gemiddelde cijfer dus rond de 6 a 7 zitten en het grootste gedeelte van de getoetsten een ‘zesje’ halen.
Slechte studenten zakken (cijfers 5 of lager), goede studenten slagen (5,5 of hoger). Gemiddelde is 6,5. In deze verdeling zakt 20%.
Er zijn dus een aantal oorzaken aan te wijzen die ervoor zorgt dat het grootste gedeelte van de getentamineerden een 6 haalt: de zak-slaag-grens ligt op de 5,5, de ‘zwaarte’ van de toetsing uitgedrukt in het rendementseis en de normaalverdeling van de resultaten.
De zesjescultuur is helemaal niet te wijten aan de lakse studiehouding, maar aan het toetssysteem.
Zie ook Langstuderen en zesjes is een noodzakelijk gevolg van het systeem.
Pingback: Zesjes! Zesjes! Zesjes! | LRN21